Example: marketing

Oefeningen Schrijven Niveau A1 - NT2 TaalMenu

Oefeningen Schrijven Niveau A1 nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren n voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. Kijk op: Schrijven Niveau A1 pag. 2 Inhoud: 1. 1A nr. 1: Wie doet het? Pag. 3 2. 1A nr. 2: Wat doen ze? Pag. 6 3. 1A nr. 3: Wat doen ze? Pag. 11 4. Antwoorden 1A Pag. 16 5. 1B nr. 1: Wie of wat? Pag. 17 6. 1B nr. 2: Waar is het? Pag. 20 7. 1B nr. 3: Wat? Pag. 28 8. 1B nr. 4: Wat doen ze? Pag. 32 9. 1B nr. 5: Waar is het? Pag. 39 10. Antwoorden 1B Pag. 47 11. 1C nr. 1: Zinnen maken Pag. 50 12. 1C nr. 2: Zinnen maken Pag. 52 13. 1C nr. 3: Zinnen maken Pag. 54 14. 1C nr. 4: Zinnen maken Pag. 56 15. 1C nr. 5: Zinnen met 2 werkwoorden Pag. 58 16. 1C nr. 6: Zinnen met 2 werkwoorden Pag. 60 17. 1C nr. 7: Zinnen met 2 werkwoorden Pag. 62 18. 1C nr. 8: Zinnen maken: de slaapkamer Pag. 64 19. 1C nr.

Vul een goed woord in: Wat werkwoord waar 12 De koffie en de thee staan de tafel. Wie werkwoord wat waar 13 De vrouw pakt de boodschappen de tas. Wie werkwoord waar 14 De jongen stapt de bus. Wie werkwoord wat waar 15 De jongen slaat de bal het net. nt2taalmenu.nl Schrijven niveau A1 pag. 23

Tags:

  Niveau, Oefeningen, Schrijven, Woord, Oefeningen schrijven niveau a1

Information

Domain:

Source:

Link to this page:

Please notify us if you found a problem with this document:

Other abuse

Transcription of Oefeningen Schrijven Niveau A1 - NT2 TaalMenu

1 Oefeningen Schrijven Niveau A1 nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren n voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. Kijk op: Schrijven Niveau A1 pag. 2 Inhoud: 1. 1A nr. 1: Wie doet het? Pag. 3 2. 1A nr. 2: Wat doen ze? Pag. 6 3. 1A nr. 3: Wat doen ze? Pag. 11 4. Antwoorden 1A Pag. 16 5. 1B nr. 1: Wie of wat? Pag. 17 6. 1B nr. 2: Waar is het? Pag. 20 7. 1B nr. 3: Wat? Pag. 28 8. 1B nr. 4: Wat doen ze? Pag. 32 9. 1B nr. 5: Waar is het? Pag. 39 10. Antwoorden 1B Pag. 47 11. 1C nr. 1: Zinnen maken Pag. 50 12. 1C nr. 2: Zinnen maken Pag. 52 13. 1C nr. 3: Zinnen maken Pag. 54 14. 1C nr. 4: Zinnen maken Pag. 56 15. 1C nr. 5: Zinnen met 2 werkwoorden Pag. 58 16. 1C nr. 6: Zinnen met 2 werkwoorden Pag. 60 17. 1C nr. 7: Zinnen met 2 werkwoorden Pag. 62 18. 1C nr. 8: Zinnen maken: de slaapkamer Pag. 64 19. 1C nr.

2 9: Zinnen maken: de woonkamer Pag. 66 20. 1C nr. 10: Vul het geode woord in Pag. 69 21. Antwoorden 1C Pag. 77 22. Kaartjes 1 Pag. 80 23. Kaartjes 2 Pag. 86 24. Formulieren 1 Pag. 102 25. Formulieren 2 Pag. 116 Schrijven Niveau A1 pag. 3 1a nr. 1 Wie doet het? Je ziet plaatjes van mensen die iets doen. Wie doet het? Is het een man of een vrouw, een jongen, een meisje? Of zijn het twee mensen? Vul de goede woorden in. Schrijven Niveau A1 pag. 4 Wie doet het? 1 schrijft. 2 belt. 3 _____ dansen. 4 zwemt. 5 rennen. Schrijven Niveau A1 pag. 5 Wie doet het? 6 7 8 9 10 pakken een boek. fietst. drinkt cola. brengt het eten. maakt een sneeuwpop. Schrijven Niveau A1 pag. 6 nt2taalm Schrij venniveau A1 pag.

3 4 1a nr. 2 Wat doen ze? Je ziet plaatjes van mensen die iets doen. Wat doen ze? Vul de goede woorden in. Wat doen ze? Vul in: kookt belt stofzuigt kijken - schrijft 1 De man . 2 De vrouw . 3 De man _____ . 4 De kinderen 5 De vrouw . Schrijven Niveau A1 pag. 7 Wat doen ze? Vul in: strijkt slaapt wandelen wast af - dansen 6 De vrouw . 7 De jongen . 8 De mensen . 9 De vrouw . 10 De man en zijn vrouw . Schrijven Niveau A1 pag. 8 Schrijven Niveau A1 pag. 9 Wat doen ze? Vul in: poetst rennen fietst zwemt maakt 11 De jongen zijn tanden. 12 Het meisje . 13 De kinderen . 14 De jongen . 15 Het meisje een sneeuwpop. Schrijven Niveau A1 pag. 10 Wat doen ze? Vul in: springt drinkt brengt wast - valt 16 De man cola.

4 17 De man de kleren. 18 De ober het eten. 19 De hoed . 20 Het meisje . Schrijven Niveau A1 pag. 11 1a nr. 3 Wat doen ze? Je ziet plaatjes van mensen die iets doen. Wat doen ze? Vul de goede woorden in. Schrijven Niveau A1 pag. 12 Wat doen ze? 1 De man . 2 De vrouw . 3 De man . 4 De kinderen 5 De vrouw . Schrijven Niveau A1 pag. 13 6 De vrouw . 7 De jongen . 8 De mensen . 9 De vrouw . 10 De man en zijn vrouw . Schrijven Niveau A1 pag. 14 11 De jongen zijn tanden. 12 Het meisje . 13 De kinderen . 14 De jongen . 15 Het meisje een sneeuwpop. Schrijven Niveau A1 pag. 15 16 De man cola. 17 De man de kleren.

5 18 De ober het eten. 19 De hoed . 20 Het meisje . Schrijven Niveau A1 pag. 16 Antwoorden: 1a nr 1 Wie doet het? 1 De man 2 De vrouw 3 De mensen (of: de man en de vrouw) 4 Het meisje 5 De kinderen (of: de jongen en het meisje) 6 De meisjes 7 De jongen 8 De man 9 De ober 10 Het meisje 1a nr 2 en 3 Wat doen ze? 1. stofzuigt 2. kookt 3. schrijft 4. kijken 5. belt (of: telefoneert) 6. wast af 7. slaapt 8. dansen 9. strijkt 10. wandelen (of: lopen) 11. poetst 12. zwemt 13. rennen (of: lopen hard) 14. fietst 15. maakt 16. drinkt 17. wast 18. brengt 19. valt 20. springt Heb je andere antwoorden? Laat het aan de docent zien! Misschien is jouw antwoord ook goed. 1b nr. 1 Wie of wat? Je ziet plaatjes van mensen of dingen. Vul de goede woorden in. Schrijven Niveau A1 pag. 17 Vul een goed woord in: Wie werkwoord waar 1 zit in de doos.

6 Wie werkwoord waar 2 stapt over de dozen. Wat werkwoord waar 3 staat onder het potlood. Wat werkwoord waar 4 staat onder de tafel. Wat werkwoord waar 5 valt van de tafel. Schrijven Niveau A1 pag. 18 Schrijven Niveau A1 pag. 19 Wat werkwoord waar 10 botst tegen het viaduct. Vul een goed woord in: Wat werkwoord waar 6 staat naast de doos. Wie werkwoord wat waar 7 geeft een glas aan de man. Wat werkwoord waar 8 De koffie en staan op de tafel. Wie werkwoord wat waar 9 doet een filmpje in de camera. Schrijven Niveau A1 pag. 20 1b nr. 2 Waar is het? Je ziet plaatjes van mensen of dingen. Waar zijn ze? Vul de goede woorden in. Schrijven Niveau A1 pag. 21 Vul een goed woord in: Wie werkwoord waar 1 De jongen zit de doos. Wie werkwoord waar 2 De jongen stapt de dozen.

7 Wat werkwoord waar 3 Het potlood ligt het glas. Wat werkwoord waar 4 Het potlood ligt de glazen. Wat werkwoord waar 5 Het potlood ligt het glas. Schrijven Niveau A1 pag. 22 Wat werkwoord waar 9 De doos staat de tafel. Vul een goed woord in: Wat werkwoord waar 6 De doos staat de tafel. Wat werkwoord waar 7 Het potlood ligt het glas. Wat werkwoord waar 8 De appel valt de tafel. Wie werkwoord wat waar 10 De vrouw geeft een glas de man. Wie werkwoord waar 11 De vrouw loopt beneden. Vul een goed woord in: Wat werkwoord waar 12 De koffie en de thee staan de tafel. Wie werkwoord wat waar 13 De vrouw pakt de boodschappen de tas. Wie werkwoord waar 14 De jongen stapt de bus. Wie werkwoord wat waar 15 De jongen slaat de bal het net. Schrijven Niveau A1 pag.

8 23 Schrijven Niveau A1 pag. 24 Vul een goed woord in: Wie werkwoord wat waar 16 De jongen gooit een bal de muur. Wie werkwoord wat waar 17 De vrouw doet de sleutels de la. Wie werkwoord wat waar 18 De clown geeft een ballon de jongen. Wie werkwoord wat waar 19 De man doet een filmpje de camera. Wie werkwoord waar 20 De jongen botst ___ de tafel. Schrijven Niveau A1 pag. 25 Vul een goed woord in: Wat werkwoord waar 21 De vrachtwagen botst het viaduct. Wie werkwoord wat waar 22 De vrouw doet de bloemen _____ de vaas. Wie werkwoord waar 23 De vader kijkt zijn zoontje. Wie werkwoord waar 24 De jongen kijkt de televisie. Wie werkwoord wat waar 25 De vrouw pakt een boek de kast. Schrijven Niveau A1 pag.

9 26 Vul een goed woord in: Wie werkwoord wat waar 26 Het meisje zet de muts haar hoofd. Wie werkwoord waar 27 De man botst de auto. Wat werkwoord waar 28 De appels vallen de armen van de vrouw. Wie werkwoord wat waar 29 De jongen loopt een rondje de boom. Wat werkwoord waar 30 De hoed valt het hoofd van de man. Schrijven Niveau A1 pag. 27 Wie werkwoord waar 35 De jongen staat de dozen. Vul een goed woord in: Wie werkwoord wat waar 31 De jongen slaat de bal het net. Wie werkwoord wat waar 32 Het meisje doet de sjaal haar nek. Wie werkwoord waar 33 De jongen staat de doos. Wie werkwoord waar 34 Het meisje springt de doos. Schrijven Niveau A1 pag. 28 1b nr. 3 Wat? Je ziet plaatjes van mensen die iets pakken, geven, doen, enz. Vul de goede woorden in.

10 Schrijven Niveau A1 pag. 29 Vul een goed woord in: Wie werkwoord wat waar 2 De vrouw pakt uit de tas. Wie werkwoord wat waar 3 De jongen slaat in het net. Wie werkwoord wat waar 4 De jongen gooit tegen de muur. Wie werkwoord wat waar 5 De vrouw doet in de la. 1 Wie werkwoord wat waar De vrouw geeft aan de man. Schrijven Niveau A1 pag. 30 Vul een goed woord in: Wie werkwoord wat waar 6 De clown geeft aan de jongen. Wie werkwoord wat waar 7 De man doet in de camera. Wie werkwoord wat waar 8 De vrouw doet in de vaas. Wie werkwoord wat waar 9 De vrouw pakt uit de kast. Schrijven Niveau A1 pag. 31 Vul een goed woord in: Wie werkwoord wat waar 10 Het meisje zet op haar hoofd.


Related search queries