Example: confidence

afspraak - Lezen, rekenen, CITO oefenen

Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 1 Regels zijn regels 1 Woordweb 1 1. Zet een kruisje waar niet waar 1. Een regel is een afspraak tussen mensen over wat wel en niet mag. 2. Als je je belofte nakomt, doe je wat je hebt beloofd. 3. Regels overtreden mag, dat is toegestaan. 4. Schoolregels zijn er alleen voor de leerkrachten. 5. Een afspraak is elkaar beloven iets samen te doen. 2. Maak een woordweb .. Woordweb 2 3. Zet een rondje om het goede woord 1. Je mag niet door rood licht rijden. Dit is een huisregel / verkeersregel. 2. Dat je bij dammen moet slaan, is een spelregel / huisregel.

Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 1 ‘Regels zijn regels” 1 Woordweb 1 1. Zet een kruisje waar niet waar

Information

Domain:

Source:

Link to this page:

Please notify us if you found a problem with this document:

Other abuse

Transcription of afspraak - Lezen, rekenen, CITO oefenen

1 Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 1 Regels zijn regels 1 Woordweb 1 1. Zet een kruisje waar niet waar 1. Een regel is een afspraak tussen mensen over wat wel en niet mag. 2. Als je je belofte nakomt, doe je wat je hebt beloofd. 3. Regels overtreden mag, dat is toegestaan. 4. Schoolregels zijn er alleen voor de leerkrachten. 5. Een afspraak is elkaar beloven iets samen te doen. 2. Maak een woordweb .. Woordweb 2 3. Zet een rondje om het goede woord 1. Je mag niet door rood licht rijden. Dit is een huisregel / verkeersregel. 2. Dat je bij dammen moet slaan, is een spelregel / huisregel.

2 3. Geen kauwgom op school. Dit is een schoolregel / huisregel. 4. Bedenk zelf .. een nieuwe schoolregel. Vertel ook waarom je dit zou willen. _____ _____ afspraak Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 1 Regels zijn regels 2 Woordweb 3 5. Vul het goede woord in 1. Met mes en vork eten, en niet naar de wc gaan onder het eten, zijn voorbeelden van _____. 2. _____ zijn nodig, omdat je dan weet hoe je je moet gedragen. 3. Als je met meerdere mensen bent, bijvoorbeeld op school, moet je _____ elkaar. 4. Je moet je overal netjes _____ zoals het hoort. 6. Maak een woordweb .. Woordweb 4 7. Zet een kruisje waar niet waar 1.

3 Een trefwoord is de betekenis van het woord. 2. Een kolom is een smal stuk gedrukte tekst. 3. Een trefwoord is een woord dat je in een woordenboek opzoekt. 4. De betekenis van een woord is dat wat bedoeld wordt. 5. Een trefletter is de eerste letter van het woord dat je in je woordenboek opzoekt. a rekening houden met btafelmanieren c regels d gedragen Kies uit: regels Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 1 Regels zijn regels 3 Woordweb 5 8. Vul het goede woord in 1. Een _____ hoort bij het bestek. 2. _____, dat zijn lepels, vorken en messen. 3. Deze kop en _____ horen bij het servies. 4. De borden, kopjes en schalen van dit _____ passen goed bij elkaar.

4 Woordweb 6 9. Maak een zin met .. 1. achterstevoren:_____. 2. binnenstebuiten:_____ _____. a het bestek b lepel c schotel d servies Kies uit: Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 1 Regels zijn regels 4 Herhaling 10. Vul het goede woord in 1. Als iets met de binnenkant naar buiten zit, is het _____. 2. Als borden, schotels, kopjes en bekers allemaal hetzelfde motief hebben, noem je dat een _____. 3. Smalle stukjes gedrukte tekst noem je een _____. 4. De beginletter van het woord dat je moet opzoeken, noem je de _____. 5. Regels die er op school zijn, heten ook wel _____. 6. Wie door rood licht rijdt, heeft een verkeersregel _____.

5 7. Messen, vorken en lepels noem je _____. 8. Als iets met de onderkant naar boven zit, noem je dat _____. a schoolregels b binnenstebuiten c overtreden d trefletter e kolom f servies g ondersteboven h het bestek Kies uit: Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 2 Naar het themapark 1 Woordweb 1 1. Zet een kruisje waar niet waar 1. Een lastdier is een dier dat een kar of slee trekt. 2. Een trekdier is een dier dat een kar of slee trekt. 3. Een rijdier is een dier om een vracht te dragen. 4. Een rijdier vervoert mensen. 5. Een vracht, dat zijn goederen in een vrachtauto of een schip.

6 2. Maak een woordweb .. Woordweb 2 3. Zet een rondje om het goede woord 1. Schateren is lachen met veel / weinig geluid. 2. Als je grinnikt, lach je hard / zacht. 3. Je grijnst, omdat je iemand uitlacht / boos wilt maken. 4. Bedenk zelf .. een verhaaltje over glimlachen. _____ dieren Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 2 Naar het themapark 2 Woordweb 3 5. Vul het goede woord in 1. Wij kregen een _____ door de brievenbus. 2. Het _____ is de prijs voor een kaartje. 3. Er stond een _____ in de krant. 4. In bushokjes zie je vaak _____. 6. Maak een woordweb .. Woordweb 4 7. Zet een kruisje waar niet waar 1.

7 Boeren houden vee voor het vlees, de melk of de eieren. 2. Een kudde is een groep dieren. 3. Paarden leven in een kudde. 4. Een groep dieren bij elkaar noemen we een roedel. 5. Herten en wolven leven in een roedel. a advertentie b reclame c folder d tarief Kies uit: advertentie Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 2 Naar het themapark 3 Woordweb 5 8. Vul het goede woord in 1. Wij gaan met de klas op _____. 2. In het museum kun je een leuke _____ kopen. 3. Een _____ is iets leuks dat je in een themapark kunt doen. Herhaling 9. Vul het goede woord in 1. Een dier dat een vracht moet dragen, noem je een _____.

8 2. Lachen zonder geluid, noem je _____. 3. Lachen met veel geluid, noem je _____. 4. Er gaat iemand trouwen. Dit las ik in de _____. 5. Hij gooit een _____ door de brievenbus. 6. Meisjes zie je vaak met elkaar _____. 7. Een dier dat mensen vervoert, noemen we een _____. 8. We gaan op _____ naar het dierenpark. 9. Een groep schapen op de hei, noem je een _____. a excursie b attractie c souvenir Kies uit: a lastdier b rijdier c glimlachen d giechelen e schateren f advertentie g folder h kudde i excursie Kies uit: Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 3 Kom je buiten spelen? 1 Woordweb 1 1. Zet een kruisje waar niet waar 1.

9 Protesteren is het ergens niet mee eens zijn. 2. Mokken is zeggen waarom je boos bent. 3. Als je iets geen goed plan vindt, kun je protesteren. 4. Mopperen en zeggen dat je iets niet wilt, noem je mokken. 5. Tegensputteren is iemand uitproberen. 2. Maak een woordweb .. Woordweb 2 3. Zet een rondje om het goede woord 1. Met je lichaamstaal laat je zien hoe je je voelt / beweegt. 2. Als ik boos ben, kun je dat zien aan mijn gezichtsuitdrukking / gevoel. 3. Een gevoel is iets wat je vanbinnen voelt / denkt. 4. Bedenk zelf .. als iemand boos is, wat zie je dan aan zijn gezicht? _____ _____ protesteren Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 3 Kom je buiten spelen?

10 2 Woordweb 3 5. Vul het goede woord in 1. Als je fiets kapot is, heb je _____ aan je fiets. 2. _____ is expres iets kapot maken. 3. Als iets kapot gemaakt wordt uit verveling, noemen we dat _____. 4. Een ander woord voor vernielen is _____. 6. Maak een woordweb .. Woordweb 4 7. Zet een kruisje waar niet waar 1. Een mening hebben, is zeggen wat je ergens van vindt. 2. Een discussie is een gesprek tussen twee mensen. 3. Als je verschillend over dingen denkt, heb je een discussie. 4. Een discussie is erg vervelend. 5. Discussi ren is hetzelfde als een mening geven. a schade aanrichten b schade c vandalisme d vernielen Kies uit: vandalisme Verwerking Woordenschat Taalfontein 6 Thema 3 Kom je buiten spelen?


Related search queries