Example: confidence

Werkwoordenoefening werkwoordpakket 4 …

Werkwoordenoefening werkwoordpakket 4 Tegenwoordige tijd antwoorden Ik _____ netjes tegen oudere mensen. rijden Mijn vader_____ altijd net te hard op de snelweg. laten Mijn zusjes _____ door heel het huis rommel slingeren! vluchten De dief _____ snel een steeg in als hij de politie ziet. groeten Mijn juf _____ mij altijd als ik haar tegen kom. fluiten Als ik vrolijk ben _____ ik de hele dag. praten Mijn groepje _____ nooit erg veel tijdens de les. voeden Het varken _____ haar jong als ze honger heeft. bieden Mijn oom _____ 500 euro op het moderne schilderij. schelden Mijn buurjongen _____ altijd als hij ruzie heeft. doden De leeuw _____ zijn prooi als hij hem heeft gevangen.

Werkwoordenoefening werkwoordpakket 4 Tegenwoordige tijd antwoorden Ik _____ netjes tegen oudere mensen. rijden Mijn vader_____ altijd net te hard op de snelweg.

Information

Domain:

Source:

Link to this page:

Please notify us if you found a problem with this document:

Other abuse

Transcription of Werkwoordenoefening werkwoordpakket 4 …

1 Werkwoordenoefening werkwoordpakket 4 Tegenwoordige tijd antwoorden Ik _____ netjes tegen oudere mensen. rijden Mijn vader_____ altijd net te hard op de snelweg. laten Mijn zusjes _____ door heel het huis rommel slingeren! vluchten De dief _____ snel een steeg in als hij de politie ziet. groeten Mijn juf _____ mij altijd als ik haar tegen kom. fluiten Als ik vrolijk ben _____ ik de hele dag. praten Mijn groepje _____ nooit erg veel tijdens de les. voeden Het varken _____ haar jong als ze honger heeft. bieden Mijn oom _____ 500 euro op het moderne schilderij. schelden Mijn buurjongen _____ altijd als hij ruzie heeft. doden De leeuw _____ zijn prooi als hij hem heeft gevangen.

2 Eten _____ jij elke dag een gezonde rode appel? bijten Mijn hond _____ heel vaak de kat van de buren. planten De tuinman _____ een nieuwe bloesemboom. luiden Het nieuwe jaar_____ wij in met oliebollen. wachten Ik _____ al lang op de trein naar Den Bosch braden Mijn oma _____ het vlees op een lekkere manier. vinden _____ je dat deze jurk mij mooi staat? schieten De jager _____ op een hert in het bos. binden Ik_____ mijn tas stevig achterop mijn fiets. haten Mijn moeder _____ het als ik ruzie heb met mijn broer. branden _____ het vlees niet aan? vechten De politie _____ op televisie met de criminelen. worden Jij _____ dit jaar vast weer kampioen in paardrijden.

3


Related search queries